“Het positioneren van een saillant detail. Dat is iets anders dan minimalisme. Dat is het manipuleren van weelde. Dat is spelen met de spanning tussen het tekort en het teveel. Dat is: in de overdaad het vertrekpunt nooit uit het oog verliezen.
Dit gebeurt in een goed gedicht. Dit gebeurt in een goeie roman. Dit gebeurt in het nieuwe werk van Casper Faassen.”
Complimenten uit de mond van ’s lands meest gevreesde criticus.
Den Haag, 21 mei 2011, half tien ‘s avonds. De bediening vraagt of er speciale wensen waren. ‘Als er maar geen kip in zit!’ krast de oude dichter, die immers geboren in een kippenhok een aversie ontwikkelde ten aanzien van het gevogelte, ook het hoofdgerecht van eendenborst zou vrijwel onaangeroerd blijven. Hij drinkt voornamelijk, wit bier in vaasjes.
We zitten naast elkander, natuurlijk spreek ik Gerrit Komrij (1944) aan met het respectvolle u. Hij vraagt mij wat ik bedoel met ‘illustere’, zoals ik hem voor voegde in mijn tekst geschreven ter gelegenheid van de show van Casper Faassen (1975), tevens de reden van ons beider aanwezigheid. Ik zeg gelauwerd en vereerd te bedoelen. Hij is kortstondig zichtbaar tevreden dan mompelt hij zurig iets over dat illuster een Franse, Latijnse en ik meen te horen Italiaans fascistische(?) term is geweest. Ik zeg iets over het gebruik van besmette woorden en het schoon maken van de taal en mijn voorliefde voor ouderwets. Hij beaamt het goede in ouderwets.
Later probeer ik de herkomst van Illuster of doorluchtig na te gaan. in het Latijn ‘verlicht, luisterrijk’, afleiding van ‘verlichten, verheerlijken.’ Ik vind de referentie naar het Italiaans fascisme niet.
Ik begin over een eerdere ontmoeting in verband met de stichting Vedute in Amsterdam, 1999 en het cahier door hem samengesteld getiteld ‘Het Blauw is nooit alleen’. Hij herinnert zich de naam van de organisator. Wij, Onno Schilstra en ik, kusten hem bij die gelegenheid respectvol de hand en fotografeerden het moment.
Komrij zegt mij de referentie naar Ensor in verband met Faassen’s zelfportret in röntgen bruikbaar te hebben gevonden. Hij onthoudt zich van verder commentaar op mijn tekst.
Casper Faassen suggereert nu het onderwerp censuur. In 2000 nodigde ik Gerrit Komrij en Charles Hofman immers informeel uit te komen kijken naar het ‘Joodse Bruidje’ en de Officium Censorum werktuigen. Ik begin dus over hun bezoek destijds aan de Hooglandse Kerk te Leiden, waar tegenover ik mijn atelier had in de Blonkpanden, een voormalige garage. Komrij vraagt Charles of die zich het bezoek herinnert, maar Charles zegt iets onduidelijks over surrealisten. Het onderwerp censuur verdwijnt helaas in gemompel.
Goed en fout dan, ik leg Gerrit Komrij de vier verschillende mogelijkheden voor; goed / fout, goed / goed, fout / goed, fout / fout, bedoeld wordt tijdens het nazi-regime de stand van zaken onder Duitse kunstenaars, beoordeelt achteraf.
Voorbeeld Emil Nolde fout / goed, Arno Breker fout / fout en Josef Albers goed / goed.
Hij zegt dat Reve wellicht in het oningevulde vak van goed / fout zou passen, maar corrigeerde het met dat die schrijver fout / fout zou zijn. Ik lach. Hij peinst kort.
Ik zeg hem geen voorbeeld te kunnen vinden van bijvoorbeeld een joodse kunstenaar, die ten tijde van het nazi regime ‘foute’ kunst vervaardigde. Een goede die fout wilde zijn.
Ik probeer een ‘nieuwe’ verklaring van het vertrek naar Portugal, waar Komrij alle kranten lezend het vaderland op de voet volgt en de mogelijke verhuis naar Antwerpen.
Of Leiden suggereer ik.
“Gent viel af.”
Dan complimenteer ik Gerrit Komrij met zijn zeventiger jaren kunstkritiek en bedank hem. We spreken over de Zuid-Afrikaanse dichteres Ingrid Jonker. De impact ervan. Ik vraag hem hoe dat tot stand is gekomen, hij zegt over het volledige archief te hebben kunnen beschikken. Dichterlijke goudmijn.
Ik roem de voordrachtskunst van Tom Lanoye.
De schrijver oogt vermoeid en versleten. In het linkeroor is een gehoorapparaat, ik vraag hem naar zijn leeftijd en hij antwoord vijfenzestig en vraagt mij korzelig of mij dat verbaasd. Ik zeg “Nee, nee dat niet’ en vraag nog brutaler hoe laat hij opstaat ’s ochtends.
“Zes uur. Waarom in bed blijven liggen als je niet slaapt.” zegt Komrij mistroostig.
“Ongelofelijk” zeg ik verbouwereerd, maar gezien de schrijvers productiviteit geen bluf.
Allart Lakke, mei 2011.