Fleur van den Berg (Noordwijkerhout, 1972). Woont en werkt in Leiden. Opgeleid aan de Koninklijke Academie van Den Haag en de Gerrit Rietveld Academie in Amsterdam. Het werk van de beeldhouwster Fleur van den Berg is gebaseerd op een heldere vondst in aangenaam beeldrijm vertaald, die derhalve inhoudelijk te lezen valt. De ‘condition human’ is daarbij naar haar zeggen leidraad en inspiratiebron, ‘a tool’.
Haar beeldend werk is klaar geformuleerd. Veel van haar werk heeft de potentie om in grotere varianten te groeien, die monumentaliteit is vaak aanwezig. Van den Bergs werk is poëtisch, beheerst fantasievol, zachtaardig en oogt bijna ongevaarlijk. Wezens als engelen, een tweeling en onbestaande diersoorten bevolken de spirituele wereld van Fleur van den Berg. Maar in het beeldrijm, de diepere betekenis, de lading, is soms een angel, een dubbele bodem of dreiging verborgen. De zachtaardige verpakking is dus misleidend maar met een doelbewust effect. Het werkt vanuit het idee van kleine gebaren met grote gevolgen of aandacht op bescheiden formaten voor grote problemen. Die problemen, zorgen of angsten worden niet opgelost maar zichtbaar gemaakt in het beeldrijm.
Beelden uit de handen van Fleur van den Berg ontstaan tevens in nauwe relatie tot de kwaliteiten van het gebruikte materiaal, waaronder veelal glas, textiel en klei. Dofheid en glans, transparantie en matheid, gewicht en luchtigheid, maar ook de oven, de transformatie van vloeibaar naar vast, speelt een rol. Allen elementen, die het lezen van het beeld mede bepalen, zoals de huid, de stoffelijkheid, de aaibaarheid of distantie. Die variabelen van de materie en haar vaardigheid of kunde zijn aanleiding tot een inhoudelijke toepassing. Het beeld is een symbool, een teken, uit de verbeeldingskracht voortgekomen. Titels vervolledigen het beeldrijm. Een geslaagd werk is een beeld bestaande uit een emotieve lading in een visuele ‘pun’ vervat. En die lading versterkt door én in combinatie met de uitdrukkingskracht van de materie maken een geloofwaardig beeld.
Voorbeelden.
‘Sweet Hearts’ uit 2009. Glas.
U ziet een fysiek kloppend(!) hart van glas bruikbaar als suikerpot. Het hart is één op één In diverse tinten rood en transparant uitgevoerd. Het is het letterlijke en zoetsappige ‘sweetheart’. Maar met een angel, want het betekent eveneens dat die hoeveelheid suiker in ons hart dodelijk zou zijn. Het beeld duidt op de ernst van suikerziekte en onze verslaving aan het gif van zoetigheid.
‘Dead Angels’ uit 2007, h. 55 cm. Glas.
Het beeld veronderstelt blijkbaar dat engelen sterfelijk zijn, een interessante gedachte, want engelen zijn in het christendom bijvoorbeeld bovennatuurlijke boodschappers uit de hemel, voorbij de sterfelijkheid gesitueerd. Geesten.
De gevallen engelen zijn duivels. Niet dood.
De groep engeltjes van Fleur van den Berg bestaat uit een identieke figuur, een mal meerdere keren herhaald. Het engeltje is van schuim en glas, op de rug liggend met de benen gestrekt in de lucht en de transparante vleugels levenloos op de grond gespreid. De hemelen zijn onzuiver geworden en de engeltjes vallen bij bosjes dood uit de lucht. Het lijken vraagtekens te zijn. De engeltjes liggen parmantig opgebaard, grappig als stripfiguren die doen alsof ze dood zijn. Desondanks is de implicatie serieus. Het zijn hoofdloze, religieuze symbolen, die een waarschuwing vormen voor vervuilde hemelen. Want wanneer sterven engelen?
‘Auberduo’ uit 2003, h 74, w 53, d 28 cm.
Hier zijn twee staande, blauwe figuurtjes, de één innig met de arm om de schouders geslagen van de ander en hun open monden suggereren samenzang. Het is een gelukkig beeld, tevreden en zichzelf, want het is een loflied op vriendschap of verwantschap, op de kameraderie, het duo. Het toont het moment van twee zielen als één, die versmelting is in de samenzang, de zuivere noot.
Het beeld doet u mogelijk denken aan de Singing Sculpture uit 1969 van Gilbert and George en aan een tweeling in het algemeen. Het is de variant op het thema van Fleur van den Berg. Het blauw van de huid heeft een poederachtige struktuur, vilt over schuim misschien, het is het blauw als van Yves Klein. Dat IK-blauw veronderstelt de nacht, de eeuwigheid, Zen. Zijn het niet gewoon twee vrienden, die lallend over straat zwalken? Nee, de stabiliteit en kracht in de houding van het koppel sluiten het uit, hun zang is een welbewuste serenade, hun hoofden geheven en tegen elkaar leunend. In genegenheid.
‘Crushed’ uit 2001, h 65, w 65, d 65 cm.
U ziet een zachte, veelkleurige kubus samengesteld uit knuffels.
Het ‘crushen’ of samenpersen van zoveel knuffels in die harde vorm is gemeen en het is technisch en vormelijk een guitige referentie naar de simpele Compressions van César Baldacinni, de serie kubus sculpturen vanaf 1960. Hier wordt de overtolligheid van massaproduktie, het reëele afval in relatie tot de unieke emotieve waarde van één knuffel zichtbaar gemaakt. In de veelheid verdwijnt immers de uniciteit, ondanks het feit dat de massa juist uit unieke beertjes bestaat.
‘To have crush on someone” is een affectionele term, die op verliefdheid duidt. Hier is die liefde voorbij, de knuffels zijn ‘crushed’, pijnlijk en wreed tot een abstracte vorm ineen genaaid. Die hardheid versterkt de onverschilligheid ten aanzien van de gedumpte knuffels.
‘Bear Coat’ uit 2001, h. 165 cm.
Een lichaam vol bulten en uitstulpsels, in okers van bruin tot geel, die kortstondig ziekelijk ogende persoon blijkt gekleed in een uit vele, kleine berenknuffels samengestelde jas. Een kostuum waar in de opbouw van groot formaat naar klein is gewerkt, waardoor een groeiend effect ontstaat, een verjonging naar boven toe en de kraag is dus van de kleinste beertjes gemaakt. Het natuurlijk ogende kledingstuk dat van nek tot aan de vloer reikt en van de schouders tot aan de handen, maakt degene die het omhult tot een levend beeld van een vreemde beer, wiens berenvel mantel uit honderden beertjes bestaat, genadeloos aan elkaar gestikt. Het is een ‘levende’ huid, die de identiteit multipliceert en tegelijk ontkent, omdat men vormelijk in de massieve jas niet zozeer op een beer lijkt, maar op een met verweerde kokkels begroeide stalagmiet met een menselijk hoofd.
Het beeld is daarom absurd, vervreemdend en clownesk en bevestigt dat men in de identiteit door het kostuum wordt bepaald. Hoort bij het kostuum geen dekor en een toneelstuk?
Het is de galerie en de opening.
‘The Beast’ uit 1998, l. 150 cm.
Hier is een schaapvachtig slangelichaam met een wolvenkop. Het beest is een hybride, mogelijk genetisch gemanipuleerd. Het fantasiedier, uit een werkelijkheid zoals die in de droom is, lijkt een ongemakkelijke vermenging. De slang ontbeert diens behendigheid en gif, de wolf is zonder klauwen. Het beest is bij nadere observatie zielig en mismaakt en het wekt daardoor fysiek medelijden op. Het is een ongelukkig en mislukt dier, een wolf in schaapskleren in een dubbele bodem, en zo een dramatische verbeelding en waarschuwing voor de gevolgen van onnatuurlijke vermenging of genetische experimenten.
zie ook www.fleurvandenberg.nl
Allart Lakke, september 2011.