Donderdag 24 september 2010 ben ik bij de Leidse schilder Hans de Bruijn op atelier. Hij werkt aan een nieuwe serie, waarin een lijk in een ruïneus landschap zal worden getoond. Niet zomaar een lijk en niet zomaar een ruïne. Het is dubbelop, een ontzield lichaam in een restant van een woning, beide ruïnes dus.
Het lijk blijkt een interpretatie naar het voorbeeld op het door brand beschadigde schilderij van Rembrandt in het Amsterdams Historisch museum. Een anatomische les, een lijk schouw.
Maar die anatomie is nu opgevat als een dissectie, een ontleding, in een reflectie op het hedendaagse begrip van respect, het ene lijk ligt voor rot op de armoedige bende van het plat gewalste huis, het andere wordt opgebaard in de kale kamer met een kapotte trap. Hier is ethiek aan de orde. De Bruijn vraagt tevens naar hoe de celebratie werkt van een gemankeerd (namelijk ernstig beschadigd) schilderij, dat vanwege zijn afkomst, Rembrandt.
Hoe het schilderij van een schilderij geloofwaardig wordt in combinatie met de ruïne van het geboortehuis van Rembrandt in Leiden.
Wie houdt wie voor de mal? De schilder construeert bewust een enigma, een in zichzelf gekeerd probleem, het droste-effect van een ruïne in een ruïne. De ene is van geschilderd vlees en de andere van het gebulldozerde geboortehuis van de schilder. Het zijn ongelijke ruïnes. Maar het lichaam in de anatomische les is een ruïne? Als lijk, in de vorm van het verlaten huis, een lege huls, die vergankelijk blijkt en vergaat.
Hans de Bruijn plaatst het lijk in de ruïne. Hij laat daardoor de verrotting doordringen in het werk van Rembrandt, hij vervolgt Rembrandt, stelt wreed diens ruïneuze geboortehuis tentoon. Het is een provocatie aan de culturele elite gericht. Het zijn relevante schilderijen. Een schilderij in de schilderkunstige traditie van werkzaam, zichzelf reproducerend en van een pamflettaire kracht, maar vanuit een historische diepgang en referentiekader.
Bij de eerdere ruïne serie was al enig cultuurpessimisme zichtbaar.
“Als de gemeenschap op deze wijze omgaat met het geboortehuis van de grootste Rembrandt, een genie, hoe zal het mij dan wel niet vergaan?”, vroeg Hans de Bruijn zich eens hardop af. Het antwoord overigens niet afwachtend.
Ruïnes.
De Bruijn maakte inmiddels twee van formaat vergelijkbare voorstudies, waar het lijk zoals op het origineel met de voeten naar de beschouwer toe ligt, de hersenpan gelicht, een extreme verkleining perspectivisch van het lichaam in de diepte. Twee bescheiden formaat vierkante schilderijen als oefening, waar een driehoek door het opgetaste lichaam in de ruimte hangt. Horizontale streken in het onderste gedeelte suggereren een tafel, boven over het lichaam een architectuur van een booggewelf. Twee studies.
De één in clair obscur, zoals uit de hand van de meester en de andere in smerige kleuren, oranje, bruin en geel.
Aan de andere wand van het ruime atelier staat een breed, groot formaat panoramisch werk in opzet, pimpelpaars in de ondergrond met in zwarte verf een virtuoze schets erop. Het is het lijk van de Anatomische Les in de Tulp variant. De Bruijn vertelt dat het model hiervoor oorspronkelijk een zeventiende eeuwse Leidenaar was, die tot de dood door de strop was veroordeeld. De linkerarm is degene waarvan in functie van de anatomische les de aderen en spieren zichtbaar zijn opengelegd. Een trap in het schilderij van de Bruijn in de achtergrond lijkt rechts naar boven te leiden. Twee grote pilaren of steunbalken zijn op de voorgrond aanwezig.
Ik zie in het dode lichaam een Spaanse conquistador, met een sik en denk aan het jaarlijkse feest van Leidens ontzet.
Maandagochtend Hans de Bruijn heeft na het horen, afgelopen zondagochtend, van een cantate, “een soort gezongen preek” aldus de schilder, een eerste studie naar het lijk van de Anatomische Les van Tulp door Rembrandt nageschilderd.
Er hangen voorstudies, in stevig gepenseelde effecten en kleurcombinaties, die beproefd en virtuoos ingezet worden om delen uit het grote werk voor te bereiden. Onmisbare voorbeschouwingen.
Het laatste lijk van de Bruijn steekt eenzaam zwart af tegen een witte achtergrond. De opengesneden linkerarm, waarvan Tulp een ader lostrekt op het origineel , is door de Bruijn in een ingewikkeld kleuren patroon uitgewerkt. Het contrast met het zwart-wit werkt wonderwel goed. Overtuigend, die arm is gedissecteerd. Maar Tulp evenals de zeven leerlingen ontbreken. Het ontzielde lichaam is geïsoleerd.
“Het was onaangenaam het lijk te schilderen” zegt Hans de Bruijn.
We spreken over hoe het verschil zichtbaar wordt tussen een dode en een slapende mens in een afbeelding.
Een derde versie van de eerdere twee hangt vers aan de witte muur. Een donkere versie. Hans schenkt goede wijn en interessante schilderijen.
Allart Lakke, 2010.