Eigenlijk is het gezeur, het volgende stuk over kunst in de openbare ruimte, maar soms moet het even, want het zet de bakens voor discussie uit.

Een doorlopende ergernis is de kunstenmaker die een vuilstortplaats, een verkeersrotonde of een bouwwerk op leukt, die in plaats van onthult dus verhult. Ik wantrouw deze soort. Mijn stelling (voor kritiek vatbaar) is even radicaal als simpel, de openbare ruimte moet leger, niet voller. Het zou aangenaam rustig zijn als bijvoorbeeld alle tekst uit het zicht was verdwenen, door alle reclame uitingen uit de stad voor een week weg te halen. Leeg als op de werken van Giorgio de Chiroco, The Enigma of the Day uit 1914. Vrede op aarde.

Zo’n pop, een standbeeld wordt vervolgens een onheil spellende aanwezigheid. Standbeelden, I like it.

Door de percentageregeling van de Rijksgebouwendienst (anderhalf tot twee procent van de bouwsom bij bouwwerken door de overheid in de openbare ruimte verplicht te besteden aan kunst) is een kleine elite ontstaan van kunstenmakers die dergelijke grootschalige opdrachten uit voeren. Nee, ik noem geen namen, maar hun zakken zijn gevuld. Of toch eentje Marijke de Goey (artist & illusionist), die onder meer de bekleding van de zitplaatsen in de treinstellen ontwierp en series van in Marijke-blauw gekleurde palen en kubussen her en der neer plantte. Bijvoorbeeld het werkSurfer voor het Gaubius-gebouw van TNO aan de Zernikedreef in Leiden, waarschijnlijk geplaatst in 1989.

Of Dansend Vierkant uit 1987 in Gelderland langs de snelweg.

Eigenlijk ben ik een illusionist. Ik ontmaterialiseer de dingen. Daarom zien architecten me nooit als bedreiging. Mijn beelden maken de architectuur niet kapot. Ze bevestigen de architectuur.’

Echt wel! Als het aan Marijke lag praatte ze iedereen naar de mond en ontmaterialiseerde ze de hele wereld. Ik denk aan Gordon Matta Clark (1943-1978) en de wijze waarop hij architectuur onthulde, het waarachtige werk. Splitting uit 1974.

De motivatie van deze elite lijkt verkeerd ingesteld, men werkt in opdracht, hetgeen mogelijk is, mits een streng toegepast eigen idioom reeds is ontworpen en uitgewerkt. Het werk is dan een toepassing van iets hetgeen al noodzakelijk werd geacht. Helaas in de praktijk betekent het vaak meedenken in plaats van de eigen gedachten en werk te ontwikkelen. Het meedenken gaat in verticale lijnen en een horizontale baan die de binnen- en buitenruimte verbindt, het meedenken gebeurt in jargon en het vervaardigde ding heeft een duidelijke functie. Namelijk kunstwerk zijn. Als je iets tegen komt in de openbare ruimte waarvan je niet kan zien wat het is, een ding, dan is het kunst.

Natuurlijk, het is waar, het grootse werk de Hellepoort van Rodin begon ook als een opdracht vanuit de overheid feitelijk, namelijk als de functionele deuren voor het te bouwen Musée des Arts Appliqués in Parijs, maar het groeide vervolgens uit tot een levenswerk en het museum is nooit gebouwd. De Hellepoort is dus een geslaagde uitzondering. De kunstenaars die werkten in opdracht in de middeleeuwen dan? Om die situatie te vergelijken met de actuele is voorbijgaan aan de gehele geschiedenis van de avant-garde en het vervolg, de door kunstenaars veroverde autonomie. Nee, in het gangbare pleidooi over de functie van kunst is het een vervanging van religie. Godsdienst dus, hallo en jij gaat een vuilnisbelt op leuken? Moet men bidden bij het afval? Is god rotzooi? Wat is de bedoeling?

Te veel ‘kunst’ in de openbare ruimte vanuit de percentage regeling ontstaan is ronduit belabberd en als het niet bestond zou het node gemist worden. De gang tot en de reden om een kunstwerk te bezoeken zijn onlosmakelijk verbonden met een situatie, die blijkbaar makkelijker te beleven valt enigszins afgeschermd in het museum dan klakkeloos in het openbaar als in het station, op een plein of op de hoek bij de bakker. Alle standbeelden (zelden uitgevoerd in de percentageregeling en eerder historisch opgevat) en geslaagde uitwerkingen van dergelijke opdrachten uitgezonderd, want die zijn er ook. Bijvoorbeeld het vrolijke Ketelhuisje in de Noordoostpolder van Koopman&Bolink, het huis met rook en bootje oorspronkelijk getiteld ‘Monument Noordoostpolderuit 1993 bij de Ketelbrug.

Van Tom Claassen getiteld Sitting Men uit 2000 in de vertrekhal op Schiphol, een rustpunt in de wervelende drukte.

En Stephan Balkenhol met zijn werk Rembrandt van Rijn van de jonge Rembrandt op het Weddesteegplein in Leiden, zie onder. Een standbeeld oneerbiedig (stel ik me voor) Pippi Rembrandt in de volksmond genoemd. Veel hondenbezitters lopen namelijk het rondje langs de voormalige Zeevaartschool.

Zo’n koosnaam of spotnaam, een alias, het kan positief of negatief bedoeld zijn. Voorbeelden van kunst in de openbare ruimte en de publieke waardering daarvoor, uitgedrukt in bijnamen in de stad Rotjeknor.

Het Ding, gesitueerd bij de Bijenkorf in Rotterdam, is een sculptuur van de Russische beeldhouwer Naum Gabo. Het beeld zou ‘een metalen klinkdicht op de levenskracht van een stad’ zijn. Men noemt het het Ding.

De Schroothoop, de sculptuur ‘De Belichaamde Eenheid’ van Wessel Couzijn naast het Unilevergebouw, Weena.

De Waslijn, het ‘Maasbeeld’ van Auke de Vries aan de Willemsbrug.

De Drol van Rotterdam, het beeld ‘The Seated Woman’ van Willem de Kooning, Weena.

En recentelijk Kabouter Buttplug, Paul McCarthy’s beeld ‘Santa Claus’, in 2008 op het Eendrachtsplein geplaatst. Een standbeeld.

Zonder uitzondering geslaagde werken en een lijst van gerenommeerde kunstenaars, kortom het probleem is niet zwart-wit. Een nickname veronderstelt een zekere acceptatie. De nuchtere Rotterdammer lijkt intussen tevreden met de scatalogische benamingen van de dingen in diens openbare ruimte.

De status van graffiti in de openbare ruimte is van een andere orde, namelijk strafbaar in de illegaliteit en vanuit een subcultuur ontstaan. Het is subversief gedrag, vanuit een kritisch standpunt. Wordt vervolgd.

Allart Lakke, 2013.

P.s. Op de website kunstenpubliekeruimte.nl geschreven door XdJ. http://www.kunstenpubliekeruimte.nl/werk_376.html

Beelden als die van Marijke de Goey, die zo’n belangrijk onderdeel zijn van de erfenis van de hausse aan abstracte beelden uit in de jaren tachtig, roepen nu een belangrijke vraag op. Wat te vinden van dergelijke beelden in deze tijd waarin ernstig getwijfeld wordt aan het nut van al deze abstracte landmarks? Vormen ze nog een ‘beleefbare’ bijdrage aan de stedelijke infrastructuur of moeten we concluderen dat het historische artefacten zijn geworden die verloren in het landschap staan?

Vlinderpoort uit 1995 bij Rosmalen. The large works are juwellery for the landscapes. Staat te lezen op haar website.

P.s.s. In Leiden op de Garenmarkt stond ooit een open, tweedelige en scheve kubus bestaande uit honderdveertig glazen platen. Het Vredesmonument van Piet Hein Stulemeijer (1941-2009) was van meet af aan een prooi van vandalen en wildplassers. Wethouder Pechtold rekende de raad voor dat het monument Leiden in zes jaar al 50 000 gulden aan reparatie en schoonmaak kostte: “35 000 voor nieuwe glasplaten en minstens 10 000 voor intensieve was- en schrobbeurten. De glazen kubussen zijn nogal onderhoudsgevoelig. Eens in de twee weken worden ze schoongemaakt.” “Je moet accepteren dat het één of twee keer per jaar kapot gemaakt wordt”, zei Stulemeijer in Trouw Kapot vredesmonument/Kunstenaar onthutst over mogelijke verplaatsing/Vandalisme, door Harco Hielkema, 12/01/99. Het monument van oorspronkelijk een ton stond meen ik in de volksmond bekend als De Pisbak en werd geplaatst in 1993 en is in 2001 verwijderd om in 2010 definitief verloren te gaan.

 

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *